Geschiedenis van de DNHK
De geschiedenis van de DNHK begint met het engagement van een aantal Nederlandse ondernemers, die zich in Duitsland organiseerden. Op 11 april 1905 werd er in Düsseldorf tijdens een vergadering van Nederlandse ondernemers in Duitsland besloten een Nederlandse Kamer van Koophandel voor Duitsland op te richten. Omdat de Duitse autoriteiten niet met deze naam wilden instemmen - het zou voor verwarring met de Duitse Handelskammern kunnen zorgen - werd er voor de naam "Het Eerste Nederlandsche Koopmansgilde" gekozen. Op 18 november 1905 was het Koopmansgilde officieel een feit. Adolf Hendrix werd tot eerste voorzitter benoemd en E.H.M. de Gruyter tot secretaris. Er werden nieuwsbrieven aan bedrijven in Nederland en Duitsland verstuurd, waarin om steun werd gevraagd. Het doel van het Koopmansgilde werd daarin als volgt verwoord: 'Wij beoogen met ons streven hetzelfde doel, dat de Nederlandsche Kamers van Koophandel in het buitenland zich gesteld hebben: Nederland en de Nederlandsche voortbrengselen van landbouw, veeteelt en nijverheid, alsook de koloniale producten in het buitenland bekend te maken en omgekeerd de Nederlandsche handelaren in te lichten omtrent de bronnen in het buitenland, die zoodanige artikelen leveren, welke ons land niet, of slechts in onvoldoende mate voortbrengen kan.' Verder streefde het Koopmansgilde naar het verminderen van handelsbelemmeringen tussen Nederland en Duitsland en het stimuleren van maatregelen om de handel te bevorderen. Ook wilde men de spoorweg-, post- en telefoonverbindingen tussen Duitsland en Nederland verbeteren. Over de eerste jaren van het Koopmansgilde is niet veel meer bekend. Het bestuur kwam waarschijnlijk eenmaal per week bijeen en besprak de binnengekomen en uitgaande post. Jaarlijks werd er een algemene vergadering gehouden, waarbij het bestuur werd gekozen. Bij de oprichting bestond het plan om een monsterkamer in te richten, waar Nederlandse en koloniale producten bezichtigd zouden kunnen worden. Of er daadwerkelijk zo'n monsterkamer is gekomen, is niet duidelijk.
De geschiedenis gaat verder:
Professionalisering 1914-1920
Na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog in 1914 nam voorzitter Adolf Hendrix het inititatief om een directeur aan te stellen. De directeur zou voltijds voor het Koopmansgilde werken, betaald worden en onafhankelijk opereren van het (vrijwillige) bestuur. Op die manier wilde Hendrix zorgen voor een verdere groei van de organisatie. Theodoor Maurits Metz werd in 1914 als directeur aangesteld. Jarenlang was het Koopmansgilde de enige Nederlandse handelskamer in het buitenland met een betaalde directeur. Het bleek echter een groot succes en het idee vond navolging bij vele andere handelskamers. Dat een betaalde directeur zijn vruchten afwierp, bleek wel aan de ledenaantallen. Waren er in september 1914 50 leden, in juli 1915 waren dat er al 189. Aan het einde van de Eerste Wereldoorlog was het aantal toegenomen tot 771. Tijdens de oorlog richtte het Koopmansgilde een informatiebureau op voor het spoorwegverkeer met en in Nederland. Ook werd er besloten een maandblad uit te geven. Bovendien plaatste het Koopmansgilde advertenties in Nederlandse kranten. Zo werd er in 1916 geadverteerd om een zitting aan te kondigen, en werd er in een advertentie uit 1917 al gesproken over het verbeteren van de handelsbetrekkingen als de oorlog afgelopen zou zijn. In 1916 werd er een vestiging van het gilde in Den Haag geopend, en in maart 1918 werd er een districtskamer in Berlijn opgericht. Men kan met recht zeggen dat het Koopmansgilde er klaar voor was om diensten op grotere schaal te gaan verlenen.
De jaren 20
Na afloop van de Eerste Wereldoorlog werden er al snel nieuwe vestigingen van de Kamer geopend, die nu toestemming uit Duitsland kreeg om de naam Handelskamer te gebruiken. In 1919 verhuisde het bureau Den Haag naar Amsterdam. In Duitsland werden in dat jaar vestigingen in Frankfurt am Main, Hamburg en Krefeld opgericht. In de jaren die volgden opende de Kamer ook locaties in Mainz, Dortmund, Leipzig en Mannheim. Aan het eind van de jaren twintig werd er zelfs een bureau in Nederlands-Indië, in Batavia gevestigd. Niet alle locaties bleven bestaan. Soms sloot een bureau, of werd een locatie een bijkantoor van een andere vestiging van de Kamer. Zeker is dat de Kamer door de vele locaties in Duitsland haar leden goed van dienst kon zijn. Tijdens de roerige jaren twintig bevonden ook de Nederlands-Duitse economische betrekkingen zich om verschillende redenen niet in rustig vaarwater. In de eerste jaren na de Eerste Wereldoorlog was het onderling vertrouwen tussen Nederlandse en Duitse handelaren niet groot. Verder had Duitsland te maken met hyperinflatie, werd het Ruhgebied bezet en was er vanaf het eind van de jaren twintig sprake van een grote economische crisis. Bij al deze situaties probeerde de Kamer haar leden te ondersteunen. Zo bemiddelde de Kamer bij geschillen tussen Nederlandse en Duitse bedrijven, werden er spreekuren over verschillende actuele thema's gehouden en was de Kamer betrokken bij de oprichting en leiding van het 'Niederländische Hilfskomité' voor het gebied rondom Frankfurt. Door de geallieerde bezetting was de nood daar hoog. In samenwerking met het Rode Kruis werden er 300 families ondersteund met kleding en geld en in de winter bovendien met voedingsmiddelen. Ook op andere gebieden was de Kamer actief. Er werd gelobbyd voor betere spoorweg- en postverbindingen en voor vrije Rijnscheepvaart, de Kamer organiseerde Hollandtage in Duitsland, er was een adressen- en fotoservice en de Kamer gaf over verschillende Nederlands-Duitse onderwerpen adviezen.
Jubileum 1930: 25 jaar Handelskamer
In 1930 was het 25 jaar geleden dat het Eerste Nederlandsche Koopmansgilde was opgericht. Dat werd een jaar later, in februari 1931, groots gevierd tijdens een bijeenkomst in het Keulse stadhuis. Het feest viel samen met de opening van het Holland-Instituut aan de universiteit van Keulen. Ruim 150 eregasten waren aanwezig, waaronder de Nederlandse gezant in Duitsland, J.P. graaf van Limburg Stirum, Duitse en Nederlandse burgemeesters, vertegenwoordigers van ministeries uit beide landen en afgevaardigden namens meerdere economische organisaties. Konrad Adenauer, toen nog burgemeester van Keulen, hield een toespraak waarin de economische betrekkingen tussen Nederland en het Rijnland centraal stonden. Hij benadrukte de eeuwenlange contacten tussen Nederland en het Rijnland en zag hierbij een hoofdrol voor de Rijn weggelegd. Naast Adenauers bijdrage waren er nog vele anderen die een toespraak gaven. Zoveel zelfs, dat een krantenverslaggever verzuchtte dat de 'geduldige toehoorders vaak meer door de vaak zeer opmerkelijke escapades onzer landgenooten bij het uitspreken van de toch wel heel moeilijke Duitsche taal dan door de zeker zeer waardevolle bijzonderheden uit vroeger eeuwen tot aandacht gedwongen werden.' Adenauers toespraak zou in ieder geval niet vergeten worden. In 1952 citeerde de Nederlandse minister voor productiviteitsbevordering Albregts namelijk nog grote stukken uit Adenauers rede.
De jaren 30: Duits-Nederlandse handel in moeilijkheden
Tijdens het 25-jarig jubileum van de Handelskamer werd er nog hoopvol naar de toekomst gekeken. Het was toen echter al duidelijk dat de vooruitzichten voor de handelsbetrekkingen tussen Nederland en Duitsland niet zo gunstig waren. Door de economische crisis legden de autoriteiten van beide landen steeds meer handelsbeperkingen op. De Kamer probeerde zoveel mogelijk invloed uit te oefenen om op die manier de handel toch zo goed mogelijk doorgang te laten vinden. Ze trad op als bemiddelaar bij boycotdreigingen, invoerheffingen en bij andere conflicten tussen Nederlandse en Duitse bedrijven. Ook de veranderde politieke situatie in Duitsland maakte de handelsbetrekkingen er niet beter op. Alhoewel de nationaalsocialistische regering de Handelskamer verzekerde dat zij haar werk ongehinderd zou kunnen voortzetten, bleek dit in de praktijk niet het geval. Daarom werd het hoofdkantoor van de Kamer, sinds 1926 in Frankfurt gevestigd, in 1933 naar Den Haag verhuisd. Dat de Nederlands-Duitse handelsrelaties onder de economische en politieke situatie leden, bleek wel uit het gegeven dat in 1935 was voor het eerst sinds jaren niet Duitsland, maar Groot-Brittannië de grootste importeur van producten uit Nederland was. Vanaf het midden van de jaren dertig zag directeur Metz geen kansen meer om de activiteiten van de Kamer verder uit te breiden. Men probeerde vooral te redden wat er te redden viel. Pas na de Tweede Wereldoorlog zou het voor de Handelskamer weer mogelijk zijn om opbouwwerk te verrichten. Dat betekende niet dat de Kamer bij de pakken neer ging zitten. Vooral voor het betalingsverkeer tussen Nederland en Duitsland, dat vanwege de economische crisis vanaf 1932 ook voor particulieren via de overheid verliep, zette ze zich volop in. Ook probeerde de Kamer in te spelen op de actuele gebeurtenissen. Toen in 1938 Oostenrijk en het Sudetenland bij Duitsland werden gevoegd, opende de Kamer dan ook meteen vestigingen in Wenen en Karlsbad. Op die manier wilde ze de belangen van de Nederlandse ondernemers in die gebieden zo goed mogelijk behartigen. Een andere noemenswaardige gebeurtenis was dat in 1939 professor Henri Gelissen, voormalig minister van Economische Zaken en Handel, Nijverheid en Scheepvaart, voorzitter van de Handelskamer werd. Vooral na de oorlog zou zijn rol van grote betekenis zijn voor de Kamer.
De Kamer tijdens de Tweede Wereldoorlog
Toen in 1939 de Tweede Wereldoorlog uitbrak, zorgde dat vanzelfsprekend voor een nog grote belemmering van de handelsbetrekkingen tussen Nederland en Duitsland. Toch probeerde de Kamer zo goed en kwaad als het ging op dezelfde voet verder te gaan met het verrichten van haar taken. Dat veranderde na de Duitse inval in Nederland in mei 1940. De Handelskamer had, alhoewel zij een Nederlandse organisatie was, altijd geprobeerd om ook de Duitse belangen zo eerlijk mogelijk te behartigen. Nadat de Duitsers Nederland bezet hadden, werden alleen de Nederlandse belangen nog vertegenwoordigd door de Kamer en werd Duitsland als bezettende macht behandeld. Na het uitbreken van de oorlog had de Nederlandse regering de consulaten in Duitsland laten sluiten. Omdat de Duitse vestigingen van de Handelskamer wel geopend bleven, kon de Kamer enkele van deze taken overnemen. Kort na de Duitse bezetting van Nederland eisten de Duitse autoriteiten dat de Joodse medewerkers van de Kamer ontslagen zouden. Zowel voorzitter Gelissen als de overige bestuursleden wilden hier niet op in te gaan. Om de Kamer niet in gevaar te brengen, besloot de Joodse vicevoorzitter Albert Spanjaard vrijwillig terug te treden. De eveneens Joodse Theodoor Metz, die in 1914 de eerste directeur van de Kamer was geworden en nog steeds die functie vervulde, nam ontslag en ging in plaats daarvan als 'adviseur' aan de slag. Door de getroffen regeling waren de Duitsers - in ieder geval tijdelijk - tevreden gesteld en in werkelijkheid bleef Metz als directeur optreden. Gedurende de oorlog bleef de Kamer haar werkzaamheden voortzetten.Maar in 1943 kwam hieraan een einde.In april van dat jaar kwam een medewerker van de Sicherheitsdienst bij het bureau in Den Haag langs met een brief, waarin een onderzoek naar de Kamer werd aangekondigd. Het onderzoek vond nooit plaats, maar een maand later was het bevel tot sluiting van de Handelskamer wel een feit. Als redenen werden aangevoerd dat de Kamer zich voortdurend verzette en geen begrip had voor 'actuele gebeurtenissen.' Ook de rol die Joden nog steeds in de Kamer speelden of in het verleden hadden gespeeld stond de Duitsers niet aan. De Handelskamer werd gesloten, het archief vernietigd en het personeel ontslagen. Vanaf het midden van 1943 bestond de Handelskamer niet meer.
Naoorlogse doorstart van de Handelskamer
Direct na de oorlog bestond er begrijpelijkerwijs aan Nederlandse zijde niet direct een grote behoefte om de Kamer opnieuw op te bouwen. Door de chaotische situatie in Duitsland was het bovendien ook niet mogelijk om het handelsverkeer meteen weer op te pakken. Ondanks dit alles werd er toch door de laatste voorzitter voor de opheffing van de Kamer, Gelissen, het initiatief genomen om het te hebben over een naoorlogse doorstart van de Handelskamer. In het voorjaar van 1946 vonden er hierover gesprekken plaats tussen onder meer Gelissen en voormalig directeur Metz. Maar was het wel gewenst om zo snel na de oorlog de Kamer voor handelscontacten met Duitsland te hervatten? Uiteindelijk werd besloten dat het antwoord hierop 'ja' moest zijn. Toen ook voormalige leden van de Handelskamer aangaven een nieuwe start te willen steunen, ging de Kamer vanaf 1 april 1946 weer aan de slag in Den Haag. Professor Gelissen werd opnieuw voorzitter en Th. H. de Meester, die tijdens de oorlog als vervanger van Metz werd benoemd, opnieuw directeur. Er vonden reizen naar Duitsland plaats, om te kijken hoe de situatie er daar uitzag. In Nederland werden er goed bezochte lezingen en spreekuren voor belangstellenden gehouden. Al in 1947 regelde de Kamer reizen naar Hannover en Leipzig om de beurzen daar te bezoeken. Honderden ondernemers namen deel. In datzelfde jaar werden er vestigingen in Frankfurt, Düsseldorf en Hamburg geopend. Ondanks de chaos die er in Duitsland op allerlei gebieden heerste, bleken de vestigingen al snel in staat om diensten voor de handelsbetrekkingen te verrichten. In 1949 werden er kantoren in München en Stuttgart opgericht, en in 1950 twee bureaus in Berlijn - één in West-Berlijn en één in Oost-Berlijn. De vestiging in Oost-Berlijn verleende werkzaamheden in de nieuw opgerichte DDR. Omdat Nederland de DDR niet erkende was er daar geen Nederlandse ambassade aanwezig. Daarom behandelde het Oost-Berlijnse bureau ook meer 'staatsrechtelijke' vragen. In 1951 werd er een bijkantoor van Düsseldorf in Krefeld geopend. Met behulp van de vestigingen in bovengenoemde steden probeerde de Kamer haar naoorlogse activiteiten snel weer uit te bouwen. Was in de eerste jaren na de oorlog het handelsverkeer tussen Nederland en het Duitse gebied nog erg moeizaam geweest, al snel werd dat beduidend beter. De Kamer kon zich hierdoor ook weer gaan bezighouden met het organiseren van Hollandtage en het onder de aandacht brengen van diverse belangrijke kwesties in Nederlands-Duits verband bij de Duitse en Nederlandse autoriteiten. Ook probeerde de Kamer het wederzijds begrip tussen Nederlanders en Duitsers te verbeteren. Hiervoor werden onder meer lezingen en een Nederlands-Duitse dag georganiseerd. In 1954 werd er voor een recordbedragtussen Nederland en Duitsland verhandeld en bovendien waren beide landen voor het eerst in jaren weer elkaars belangrijkste klant. Het ledenaantal van de Handelskamer, dat sinds de doorstart voortdurend was gegroeid, bevond zich aan het einde van 1954 op een kleine 2200. Er was, kortom, alle reden voor een groot feest.
Jubileum in 1955: 50 jaar Handelskamer
In 1955 vierde de Handelskamer haar 50-jarig jubileum. Voor deze gelegenheid publiceerde de voormalige directeur van de Kamer en nog steeds als adviseur werkzame Metz een feestbundel met de titel Fünfzig Jahre Niederländische Handelskammer für Deutschland 1905-1955. Hiervan werden 4500 exemplaren gedrukt en onder leden, overheidsinstellingen en bevriende organisaties van de Handelskamer verspreid. Voor het halve eeuwfeest waren er allerlei activiteiten georganiseerd. De eerste grote festiviteiten vonden plaats in september 1955. Toen gaf het Amsterdamse Concertgebouworkest op initiatief van de Kamer een concertreeks in zowel Nederland en Duitsland, waarvoor Nederlandse en Duitse bedrijven uitgenodigd werden en ook enkele politici aanwezig waren. Eveneens in september vond er een studiereis plaats. Honderd jonge Duitsers met reeds een hoge functie in het bedrijfsleven kregen een invitatie om een zevendaagse reis door Nederland te maken. Verder werd er in september een feestelijke vergadering in Frankfurt gehouden.
Op 18 november, de dag dat de Handelskamer precies 50 jaar bestond, vond er een jubileumsbijeenkomst in Den Haag plaats. Na ontvangst in het Haagse stadhuis en aansluitend een lunch was het tijd voor de jubileumvergadering in de Koninklijke Schouwburg. Hierbij luisterde het publiek naar toespraken van onder meer voorzitter Gelissen, de Nederlandse minister van Economische Zaken Zijlstra en zijn Duitse collega Erhard. Gelissen kondigde aan dat de Kamer in een paritaire Kamer zou worden omgevormd, waarbij Duitsland en Nederland gelijk vertegenwoordigd zouden zijn. Hierover was al sinds 1950 op verzoek van Gelissen onderzoek gedaan, en een jaar na het jubileum, in 1956, was de tweelandenkamer officieel een feit. Het voorstel dat voorzitter Gelissen in dezelfde toespraak introduceerde om een zakenvliegtuig aan te schaffen, dat door de leden van de Kamer gebruikt zou kunnen worden, bleek een minder groot succes. Dit voorstel werd helaas nooit werkelijkheid. 's Avonds werd de feestelijke dag in het Kurhaus te Scheveningen met een galadiner afgesloten. Hieraan namen een kleine 800 gasten deel.
1956: oprichting van een paritaire tweelandenkamer
Henri Gelissen had als voorzitter van de Handelskamer al in 1950 het plan geopperd om de organisatie officieel in een tweelandenkamer om te vormen, waarbij Nederlanders en Duitsers evenredig in het bestuur vertegenwoordigd zouden moeten zijn. Alleen een tweelandenkamer zou de na de oorlog groeiende economische betrekkingen tussen beide landen optimaal kunnen stimuleren, zo vond Gelissen. Zijn voorstel stuitte echter op gemengde reacties. De Nederlanders zagen het typisch Nederlandse karakter van de Handelskamer in gevaar komen. Enkele Duitsers wederom waren verre van gelukkig met het idee om een op dat moment overwegend Nederlandse organisatie alle rechten van een Duitse 'Auslandshandelskammer' te verlenen. Zoals in dit soort situaties gebruikelijk, werd er een commissie in het leven geroepen die het plan eind 1950 vanwege te grote weerstand aanvankelijk verwierp.
Maar het idee was geboren. In 1952 besloot het bestuur van de Handelskamer de kwestie nog eens uitvoerig te bespreken. Bovendien liet Gelissen geen gelegenheid onbenut om zijn plan voor een paritaire Nederlands-Duitse economische raad te promoten, waarvan het bestuur volgens hem identiek kon zijn met dat van de Handelskamer. Vanaf begin 1954 konden er dankzij een verandering van de statuten voor het eerst ook Duitsers in het dagelijks bestuur worden opgenomen. Dit was zinvol aangezien het aantal Duitse leden in het netwerk van de Handelskamer na de oorlog sterk was toegenomen. Door de statutaire wijziging kreeg de Kamer een tot dan toe niet voorhanden geweest paritair karakter, maar bleef desondanks voorlopig een Nederlandse organisatie. Het bewustzijn voor het feit dat een officiële paritaire Handelskamer zinvol kon zijn, groeide echter. Een tweelandenkamer zou de politiek in beide landen kunnen adviseren, voorbereidend werk kunnen doen voor Nederlands-Duitse Handelsverdragen met een looptijd langer dan een jaar en ook lobbywerk kunnen verrichten voor het instellen van een douaneunie.
In 1956 was het officieel zover. De Handelskamer verklaarde zichzelf tot een paritaire organisatie en kreeg een nieuwe naam: in het Duits 'Deutsch-Niederländische Handelskammer' en in het Nederlands 'Nederlands-Duitse Kamer van Koophandel'. Het bestuur en het dagelijks bestuur moesten van nu af aan uit een evenredig aantal Nederlanders en Duitsers bestaan. De voorzitter werd voor drie jaar gekozen, waarbij Nederlanders en Duitsers elkaar zouden afwisselen. Was een Nederlander voorzitter dan zou een Duitser vicevoorzitter zijn en vice versa. Henri Gelissen werd tot eerste voorzitter van de tweelandenkamer gekozen. Ernst Schneider nam het vicevoorzitterschap voor zijn rekening. De directie zou zowel in Duitse als in Nederlandse handen moeten komen. De Nederlander Hendrik Marius, die tot dan toe alleen aan het hoofd stond van de Handelskamer, kreeg daarom een Duitse collega: Herbert Nitsche, die tegelijkertijd directeur was van de Bezirkskammer Stuttgart.
Afbakening van de DDR
De reorganisatie had nog andere gevolgen. Sinds de oprichting van twee gescheiden Duitse staten in 1949 had de Handelskamer als Nederlandse organisatie haar diensten zowel in de Bondsrepubliek Duitsland als ook in de Duitse Democratische Republiek (DDR) verricht. Door de statutaire wijziging in 1956 werd de organisatie een paritaire Kamer voor Nederland en de Bondsrepubliek. De DDR hoorde niet bij het werkgebied van de tweelandenkamer. Om de handelsbevordering voor de DDR te kunnen voortzetten werd er een stichting opgericht die de oude naam van de Handelskamer kreeg: 'Nederlandse Kamer van Koophandel voor Duitsland'. Niet alleen het voormalige Handelskamerkantoor in Oost-Berlijn, maar ook het kantoor in West-Berlijn gingen deel uitmaken van deze stichting. De nieuwe instelling had overigens dezelfde Nederlandse leden in het dagelijks bestuur en dezelfde Nederlandse directeur als de Handelskamer. Bovendien bevond hun kantoor in Den Haag zich op dezelfde locatie. Zo zouden beide Kamers in geval van een eventuele hereniging van beide Duitse staten weer samengevoegd kunnen worden, was de overweging.
Beperking van het aantal vestigingen
In 1963 werd Lucas Galenkamp, directeur van de stichting 'Nederlandse Handelskamer voor Duitsland' als vertegenwoordiger van de Handelskamer voor West-Berlijn aangesteld. Nederland was op dat moment de grootste afnemer van producten uit West-Berlijn. Na de bouw van de muur had voorzitter Gelissen de Nederlandse industrie en handel in september 1961 opgeroepen om de "economische banden met West-Berlijn te versterken". Door de oprichting van een dependance konden deze economische betrekkingen verder geïntensiveerd worden.
In 1968 werd de Handelskamer grondig gereorganiseerd. In de voorgaande jaren was de Handelskamer steeds specifiekere diensten gaan aanbieden. Aangezien deze vaak in de hoofdvestigingen in Den Haag en Düsseldorf werden verricht en omdat het aanhouden van de regionale Kamers een grote financiële belasting vormde, werden in dat jaar de vestigingen in München, Hamburg, Frankfurt en Stuttgart gesloten. Zowel in München als in Stuttgart bleef tot 1970 resp. 1972 nog wel een vertegenwoordiger uit naam van de Handelskamer in dienst. Per 1 januari 1973 sloot ook de vertegenwoordiging in Berlijn haar deuren. Kort daarna erkende Nederland de DDR officieel als land. Oost-Duitsland wilde zijn handelsbetrekkingen met Nederland niet meer via de stichting 'Nederlandse Handelskamer voor Duitsland' laten lopen, maar via een andere organisatie. De stichting werd opgeheven. Galenkamp kwam naar Den Haag en trad in dienst van de Handelskamer. Van nu af aan had de Handelskamer alleen nog vestigingen in Den Haag en Düsseldorf.
Eveneens in 1973 verhuisde het Haagse kantoor officieel naar een andere locatie. Vanwege een wegverbreding die de gemeente Den Haag wilde uitvoeren moest de DNHK naar een ander pand verhuizen. In 1971 was daarom al het gebouw aan het Nassauplein 30 gekocht, een patriciërshuis uit de late 19e eeuw. Op 3 mei 1973 werd het gebouw officieel geopend met een speech van Otto Wolff von Amerongen, de toenmalige voorzitter van de Deutscher Industrie- und Handelskammertag (DIHT). De feestelijkheden werden afgesloten met een diner waaraan ook de Nederlandse minister van economische zaken Harry Langman deelnam. Tot op de dag van vandaag bevindt het hoofdkantoor van de DNHK zich aan het Nassauplein.
Jubileum in 1980: 75 jaar Handelskamer
Ter gelegenheid van het 75-jarige bestaan van de Handelskamer vonden er in 1980 meerdere grote evenementen plaats. Op 1 en 2 oktober hield de DNHK in Amsterdam een seminar over het thema 'Kansen bij de buren', waarbij het vooral om de vraag ging hoe de Nederlandse bedrijfsleven haar concurrentiepositie op de West-Duitse markt kon verbeteren. Tijdens een podiumdiscussie op 17 november discussieerden experts over thema's rondom de wereldeconomie en de Nederlands-Duitse economische betrekkingen. De deelnemers uitten de wens naar nauwere samenwerking tussen de regeringen en economische organisaties van beide landen. Aansluitend daaraan vond er een receptie plaats bij de Duitse ambassadeur in Nederland, Gerhard Fischer. De dag werd afgerond met een avondprogramma in het Kurhaus te Scheveningen waaraan zo'n 500 gasten deelnamen.
De 18e november vormde het hoogtepunt van het jubileum met een feestelijke bijeenkomst in de Ridderzaal in Den Haag. Prins Claus, Prins Bernhard en de voormalige Bondspresident Walter Scheel waren slechts enkele van prominente gasten. De sprekers, waaronder Handelskamervoorzitter Berthold Henny en minister van economische zaken Gijs van Aardenne, spraken lovende woorden over het werk van de Handelskamer, maar benadrukten tegelijkertijd dat er maatregelen nodig waren om de handelsrelaties tussen Nederland en Duitsland verder te verbeteren. De dag eindigde met een receptie bij minister Van Aardenne en de Haagse gemeenteraad.
De jaren '80 en '90
In de daaropvolgende jaren breidde de Handelskamer haar diensten op het gebied van export, marketing, beursvertegenwoordiging en recht verder uit. In mei 1985, enkele weken na zijn beroemd geworden speech van 8 mei, bracht de Duitse Bondspresident Richard von Weizsäcker een staatsbezoek aan Nederland. Tijdens dit bezoek speelden de economische betrekkingen een grote rol. Tijdens een zakengesprek spraken vertegenwoordigers van het Nederlandse en Duitse bedrijfsleven over de perspectieven van de bilaterale relaties. Naast Von Weizsäcker was daarbij ook Koningin Beatrix aanwezig. De voorzitter van de Handelskamer, Wilhelm von Ilsemann, leidde het gesprek.
In november 1989 was de wereld getuige van een historische gebeurtenis: de val van de Berlijnse muur. Het duurde niet lang voordat de Handelskamer talrijke aanvragen binnenkreeg van leden die geïnteresseerd waren in handelscontacten met Oost-Duitsland. In 'Profit', het toenmalige tijdschrift van de DNHK, werd daarom vanaf 1990 een speciale rubriek met nieuws over de handel met de DDR gepubliceerd. Bovendien organiseerde de Handelskamer een bijeenkomst met als thema 'Kansen op de Oost-Duitse markt', waarvoor talrijke experts uit verschillende sectoren van het bedrijfsleven werden uitgenodigd.
Nog steeds bestond er een zelfstandige 'Kamer van Koophandel voor de DDR' met kantoren in Berlijn en Den Haag. Na de hereniging van Duitsland ontstond er een nauwere samenwerking tussen beide organisaties. Zo werden er onder meer bestuursleden uitgewisseld, totdat de DDR-Kamer uiteindelijk in zijn geheel werd opgeheven. Sindsdien is de DNHK verantwoordelijk voor de gehele Bondsrepubliek.
Herstructurering van de DNHK
Het financiële fundament van de DNHK kwam onder druk te staan toen de Nederlandse regering in de jaren '90 haar buitenlandse handelsondersteuning op een andere manier vormgaf. Tot nog toe was er sprake van één totaalbedrag ter stimulering van de handel met het buitenland. Nu werd er steeds meer op projectbasis gewerkt. Voor de Handelskamer betekende dit concreet dat er een grote, regelmatige bron van inkomsten wegviel. Hierdoor werd het omvangrijke DNHK-kantoor in Düsseldorf, waar een behoorlijk groot team werkzaam was, steeds moeilijker financierbaar. Een herstructurering van de Handelskamer was onvermijdelijk.
Door de nieuwe structuur kwam de tot dan toe zelfstandige functie van directeur van het kantoor Düsseldorf te vervallen. Vanaf het jaar 2000 stond één enkele directeur aan het roer van de Handelskamer, die leiding gaf aan beide kantoren: Axel Gerberding. Het gebouw in Düsseldorf werd verkocht. In plaats daarvan huurde de DNHK er kantoorruimte. De nieuwe locatie was echter niet al te lang in gebruik. In november 2003 zag het bestuur zich gedwongen om de Duitse vestiging van de Handelskamer te sluiten. Vanaf medio 2004 nam het hoofdkantoor in Den Haag de taken van het voormalige kantoor Düsseldorf over en was daarmee de enige overgebleven locatie.
In deze tijd van herpositionering bleef het exportadvies de belangrijkste dienstverlening van de Handelskamer. Daarnaast vond er een internationalisering van de arbeidsmarkt plaats, waarop de DNHK reageerde door haar dienstverlening op het gebied van personeel uit te breiden.
100 jaar DNHK: jubileum in 2005
In deze herstructureringsfase viel in 2005 ook het 100-jarige bestaan van de Nederlands-Duitse Handelskamer. De DNHK vierde haar ronde verjaardag met meerdere grote netwerkevenementen en vernieuwde voor deze gelegenheid ook haar Corporate Design. Per 1 januari 2005 werd een nieuw logo ingevoerd dat het typische Handelskamer-schip in sterk vereenvoudigde vorm in een rechthoek afbeeldt.
Het motto van het jubileumsjaar was 'Traditie met toekomst'. De thema's van de bijeenkomsten liepen uiteen van energievoorziening tot aan infrastructuur. Tijdens meerdere recepties verwelkomde de DNHK onder andere de minister president van Nedersaksen, Christian Wulff, en de burgemeester van Keulen. Als hoogtepunt was, net als bij de jubilea in 1955 en 1980, een bijeenkomst in de Ridderzaal in Den Haag gepland. Op 17 november 2005 zou Bondskanselier Gerhard Schröder daar een lezing houden. In 2005 kwamen er echter vervroegde verkiezingen. Schröder werd als Kanselier opgevolgd door Angela Merkel en in november was de regeringsvorming nog in volle gang. Aangezien er geen Duitse politici in de Ridderzaal aanwezig konden zijn, moest de bijeenkomst verplaatst worden naar november 2006. Het toeval wilde dat Nederland in 2006 te maken kreeg met vervroegde verkiezingen. Koningin Beatrix kon niet op de uitnodiging ingaan. Uiteindelijk traden de beide ministers van Economische Zaken, Joop Wijn en Michael Glos, als sprekers op. 300 gasten bezochten de jubileumbijeenkomst over het thema 'Nederland en Duitsland - toekomstperspectieven voor Europa'.
Ontwikkeling tot op heden
Tijdens de herstructureringsjaren had de Handelskamer zich vooral geconcentreerd op het aanbieden van betrouwbare dienstverlening. Tegelijkertijd was het aantal leden continu gedaald naar uiteindelijk 750 aangesloten bedrijven. De DNHK heeft daarom in de afgelopen jaren ten eerste haar dienstverlening verder gemoderniseerd en uitgebreid en ten tweede geïnvesteerd in haar rol als vereniging en in het aanbod voor ledenbedrijven.
In 2006 veranderde de organisatie haar Nederlandse naam 'Nederlands-Duitse Kamer van Koophandel', die sinds 1956 gebruikt werd, in 'Nederlands-Duitse Handelskamer'. Deze naam moet het grensoverschrijdende karakter van de organisatie onderstrepen en legt een link met het Duitse begrip 'Handelskammer'. In hetzelfde jaar heropende de Handelskamer zonder overheidssteun het kantoor Düsseldorf, weliswaar met een duidelijk kleiner team van twee personen. Op die manier wilde de DNHK haar aanwezigheid in Duitsland versterken. In 2007 kwam daar een kantoor in de Duitse hoofdstad Berlijn bij, waar één medewerkster gestationeerd is.
Sinds 2006 wordt het ledennetwerk van de DNHK beheerd door een voltijd kracht die werkzaam is binnen de nieuw opgerichte afdeling PR en ledenmarketing. In de daaropvolgende jaren heeft de Handelskamer talrijke nieuwe activiteiten ingevoerd. Zo vindt sinds 2007 jaarlijks het Zomerfeest plaats, dat zich tot grootste bilaterale netwerkplatform heeft ontwikkeld. Daarnaast is er het compleet vernieuwde ledenmagazine 'DNHK markt', sinds 2008 de Nederlands-Duitse Prijs voor de Economie en de politiek-economische standpunten in samenwerking met ledenbedrijven, sinds 2009 de DNHK-kerstmarkt, tweemaal per jaar een open dag in de vorm van de 'New Members' Day', sinds 2013 de evenementenreeks 'DNHK in bedrijf', die op bezoek gaat bij innovatieve bedrijven. Het netwerk van de Handelskamer is sindsdien continu gegroeid tot momenteel 1.161 leden.
Terwijl haar rol als spreekbuis van het bedrijfsleven en de ledenbedrijven toenam, heeft de DNHK ook haar dienstenportfolio met succes aangepast. In de afgelopen jaren heeft de Handelskamer zich geconcentreerd op advies over vennootschapsrecht en arbeidsrecht, grensoverschrijdende personeelsbemiddeling, salarisadministratie in het buurland en advies bij bouw- en projectwerkzaamheden. Nog altijd is het exportadvies en de begeleiding van bedrijven bij het zoeken naar handelspartners de meest gewilde dienstverlening.
In de afgelopen twee jaar heeft de DNHK samen met partners in Nederland meerdere landelijke campagnes opgezet.
Sinds 2012 zet de Handelskamer zich samen met de Duitse Ambassade, het Goethe-Institut en het Duitsland Instituut Amsterdam in voor promotie van de Duitse taal in het voortgezet onderwijs en het mbo. Onder het motto 'Mach mit!' worden er talrijke activiteiten georganiseerd, zoals een jaarlijkse 'Dag van de Duitse taal'. Het 'Mach-mit-Mobil' van de Actiegroep Duits heeft al meer dan 100 scholen bezocht en meer dan 10.000 scholieren bereikt.
2013 stond voor de DNHK in het teken van de Nederlandse industrie. Samen met werkgeversorganisaties VNO-NCW en FME initieerde de Kamer meerdere evenementen en een enquête over vestigingsvoorwaarden en het Nederlandse innovatie- en exportbeleid. De DNHK toont zich hiermee levendiger dan ooit en blikt vol zelfvertrouwen in de toekomst.