Ein UBO ist eine natürliche Person, die eine Gesellschaft oder eine andere juristische Entität durch eine direkte oder indirekte Beteiligung besitzt oder in dieser die Kontrolle ausüben kann. Als Kriterium für die Qualifizierung als UBO wird ein Anteilsbesitz oder eine wirtschaftliche Beteiligung von mehr als 25 Prozent verwendet. Wenn es keine natürlichen Personen gibt, die den Kriterien entsprechen, müssen die leitenden Angestellten in das UBO-Register eingetragen werden. Das geht allerdings nur, wenn diese Personen im Handelsregister als satzungsmäßige Geschäftsführer eingetragen sind. Implementierung zur Bekämpfung von Geldwäsche Mit dem neuen Gesetz wird die EU-Richtlinie zur Bekämpfung der Geldwäsche (Geldwäscherichtlinie) in die niederländische Gesetzgebung implementiert. Aufgrund dieser Richtlinie muss jedes EU-Land ein Transparenzregister führen. So soll verhindert werden, dass das Finanzsystem für Geldwäsche und Finanzierung von Terrorismus missbraucht wird. Durch die Registrierung der wirtschaftlich Berechtigten wird deutlich, welche natürlichen Personen für ein bestimmtes Unternehmen zuständig sind. Auf diese Weise können sich Finanz- und Wirtschaftskriminelle nicht mehr hinter der Anonymität einer Organisation verstecken. Darüber hinaus gewährleistet die öffentliche Einsehbarkeit des Registers bessere Informationen über potenzielle Geschäftspartner. Registrierung beim Handelsregister In den Niederlanden ist das UBO-Register Teil des Handelsregisters. Es wird von der Kamer van Koophandel verwaltet. Unternehmen, die bereits vor der Einführung des UBO-Registers gegründet wurden, erhalten von der Kamer van Koophandel ein Schreiben, in dem sie aufgefordert werden, ihre UBOs registrieren zu lassen. Dafür haben sie bis zum 27. März 2022 Zeit. Neue Unternehmen müssen ihre wirtschaftlich Berechtigten bereits bei der Eintragung in das Handelsregister anmelden. Ausnahmen von der Registrierungspflicht Nicht alle Unternehmen müssen UBOs eintragen lassen. Die Pflicht zur Registrierung gilt unter anderem für Gesellschaften mit beschränkter Haftung und Aktiengesellschaften ohne Börsennotierung, sofern diese Gesellschaften ihren Sitz in den Niederlanden haben. Die Registrierungspflicht gilt nicht für ausländische juristische Personen (wie zum Beispiel eine Ltd oder GmbH) und ausländische juristische Personen mit einer Haupt- oder Zweigniederlassung in den Niederlanden. Diese müssen sich an die Vorschriften des Landes halten, in dem sie gegründet wurden. Teil der Daten für jeden zugänglich Nach der Eintragung eines wirtschaftlich Berechtigten in das UBO-Register sind die Daten prinzipiell für jedermann (nach Registrierung und Zahlung einer kostendeckenden Gebühr) zugänglich. Allerdings gilt das nur für einen Teil der Daten. Dazu gehören Name, Geburtsmonat und -jahr, Nationalität und Wohnsitzstaat des UBOs sowie die Art und der Umfang seiner Beteiligung. Die übrigen Daten stehen nur den zuständigen Behörden zur Verfügung, zum Beispiel für Ermittlungen wegen Geldwäscheverdacht. Auf diese Weise bleibt zumindest ein Teil der Privatsphäre der UBOs im Normalfall gewährleistet. DNHK, Sonja van Sloten
In ons nieuwsbericht over wijzigingen in het minimumloon van september 2020, werd bericht over het voorstel van het Duitse federale ministerie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Bundesministerium für Arbeit und Soziales) om het minimumloon in Duitsland per 1 januari 2021 te verhogen. Op 28 oktober jl. heeft de Duitse federale regering het voorstel aangenomen. Dat betekent dat het Duitse minimumuurloon voorlopig in vier stappen wordt verhoogd. Het minimumuurloon zal per 1 januari 2021 EUR 9,50 bruto bedragen en dan per 1 juli 2021 worden verhoogd naar EUR 9,60 bruto. Vanaf 1 januari 2022 bedraagt het minimumuurloon in Duitsland EUR 9,82 bruto en per 1 juli 2022 EUR 10,45 bruto, zo kondigt het ministerie van werk en sociale zaken aan. Nieuwe rekencijfers Al op 14 oktober 2020 zijn de nieuwe rekencijfers voor de Duitse sociale premies per 1 januari 2021 door de Duitse federale regering besloten. Het besluit houdt in dat de maximumpremiegrondslag voor de verplichte wettelijke pensioenverzekering en de werkloosheidsverzekering per 1 januari 2021 omhooggaat naar EUR 7.100 bruto per maand in de oude deelstaten dan wel EUR 6.700 bruto per maand in de nieuwe deelstaten. De maximumpremiegrondslag voor de wettelijke zorgverzekering zal per 1 januari 2021 EUR 4.837,50 bruto (oude en nieuwe deelstaten) bedragen. Vanaf een maandsalaris van EUR 5.362 ,50 bruto vervalt in de oude en nieuwe deelstaten de verplichting voor werknemers om bij een wettelijke zorgverzekering verzekerd te zijn. De rekencijfers zijn vooral van belang voor de heffing van de sociale premies. De cijfers voor de pensioenverzekering zijn echter ook van belang voor de verplichting van een werkgever om compensatie voor overuren te verstrekken. De Duitse cassatierechter in arbeidszaken (Bundesarbeitsgericht) heeft namelijk bepaald dat werknemers over het algemeen geen recht hebben op compensatie voor overuren, als hun beloning hoger is dan de maximumpremiegrondslag voor de Duitse wettelijke pensioenverzekering (Bundesarbeitsgericht, arrest van 22 februari 2012, zaakkenmerk: 5 AZR 765/10). DNHK, Ulrike Tudyka
Maar voorzichtigheid is geboden. Het feit dat de contactgegevens op websites worden vermeld, betekent niet automatisch dat de betrokken bedrijven zonder meer kunnen worden gecontacteerd voor reclame- en acquisitiedoeleinden. Uitdrukkelijke toestemming noodzakelijk Op grond van de Duitse wet op oneerlijke concurrentie (UWG) kan reclame snel als onredelijke contactopname worden aangemerkt als de voorafgaande uitdrukkelijke toestemming van de geadresseerde ontbreekt. Reclame is in dit verband niet alleen een direct product-gerelateerde aanbieding, maar ook een indirecte verkoopbevordering, die kan bestaan uit persberichten, nieuwsbrieven, productaanbevelingen van derden en dergelijke. Als toestemming wordt gegeven voor het ontvangen van reclame per e-mail, is het vereist dat de persoon die toestemming geeft zich ervan bewust is, dat zijn of haar verklaring als een toestemming wordt begrepen. Het moet voor de instemmende partij ook duidelijk zijn op welke producten of diensten de toestemming betrekking heeft. Bovendien moet de toestemming zijn gegeven vóórdat een eerste reclame-e-mail wordt ontvangen. Reclamemails die de ontvanger (tevens) informeren dat hij of zij bezwaar kan maken tegen toekomstige reclamemails zijn dus ook niet toegestaan tenzij van tevoren expliciet toestemming voor het toezenden van reclamemails werd verleend. De toestemming dient ook expliciet naar het reclamekanaal "e-mail" te verwijzen; een veronderstelde toestemming of toestemming door impliciet gedrag is niet voldoende. Toestemming met bevestigingsmail Het is raadzaam om de toestemming schriftelijk te ontvangen om onzekerheden en problemen te voorkomen. Bij het elektronisch genereren van adressen – bijvoorbeeld via een website - dient de zogenaamde "double opt-in" procedure te worden gebruikt. Hier laat de geadresseerde eerst zijn of haar e-mailadres achter en ontvangt vervolgens een e-mail met een bevestigingslink. Deze eerste e-mail mag nog geen reclame bevatten, aangezien de toestemming pas wordt gegeven als de bevestiging wordt verzonden en dus nog ontbreekt als de eerste e-mail wordt ontvangen. Strikte voorwaarden voor bestaande klanten Bij wijze van uitzondering is het mogelijk om af te wijken van deze eis van expliciete toestemming indien de geadresseerden bestaande klanten zijn. Maar ook in dit geval gelden er strikte voorwaarden, bijvoorbeeld dat het e-mailadres van de ontvanger is verkregen in verband met een eerdere verkoop van een goed of dienst en dat hetzelfde mailadres wordt gebruikt voor het maken van reclame voor soortgelijke goederen of diensten. Uiteraard mag de ontvanger in dit geval geen bezwaar hebben gemaakt tegen het gebruik van zijn of haar e-mailadres en moet hij te allen tijde in de gelegenheid worden gesteld bezwaar te maken tegen het gebruik van zijn e-mailadres. Op B2B-niveau kan bij telefonisch contact met de ontvanger per uitzondering een veronderstelde toestemming van degene die wordt gebeld worden aangenomen. Van een dergelijke veronderstelde toestemming kan sprake zijn als degene die wordt gebeld objectief gezien geïnteresseerd is in een dergelijke oproep. Bijvoorbeeld als een oproep verband houdt met een zakelijke transactie die in het verleden al is uitgevoerd tussen degene die belt en degene die wordt gebeld. In ieder geval moet degene die belt kunnen verwachten dat degene die wordt gebeld het gesprek positief zal classificeren en dat hij of zij verwacht zo'n oproep te ontvangen. Regels voor B2B en B2C verschillen Een wijdverbreide misvatting is dat de bovengenoemde regels en verboden niet van toepassing zijn op B2B-niveau, d.w.z. bij zakelijke transacties tussen ondernemers, maar alleen in de relatie tussen ondernemers en consumenten. Er kunnen boetes tot 300.000 euro worden opgelegd voor ongeoorloofde telefonische reclame aan consumenten. Dit geldt niet voor niet toegestane telefonische reclame bij andere ondernemers. Er is echter ook een verbod op telefoonnummeronderdrukking, dat zowel op B2C- als op B2B-niveau van toepassing is. Een overtreding van dit verbod wordt ook bestraft met een boete, maar "slechts" tot een maximum van 10.000 euro. Van ondernemers die zich bezighouden met illegale reclame via e-mail of telefoon, of het nu gaat om consumenten of andere ondernemers, kan ook schadevergoeding worden gevorderd of kan in rechte een verbod worden geëist. Een ondoordacht telefoontje of een onzorgvuldig en met goede bedoelingen verzonden e-mail kan dus duur uitpakken. Zoek vooraf dus goed uit in hoeverre u op veilige manier gebruik kunt maken van deze acquisitiemogelijkheden.
Voor degenen voor wie kerst weer geheel onverwacht komt, is het een ideaal cadeau-idee: een cadeaubon of giftcard. Het is snel te regelen en de ontvanger komt niet in de ongelukkige situatie terecht, dat hij moet doen alsof hij een (ongewenst) cadeau leuk vindt om zo de rust in het gezin te bewaren, althans tijdens de kerstdagen. Giftcards worden meestal uitgegeven in creditcardformaat waarop een bepaald bedrag wordt geladen. Dergelijke kaarten kunnen echter ook snel in de vergetelheid raken. Wanneer de ontvanger zich de voucher herinnert, is er vaak al enige tijd verstreken en de vraag rijst of de cadeaukaart nog wel kan worden ingewisseld. Handelaren die giftcards uitgeven kunnen uiteraard een geldigheidsperiode bepalen waarbinnen de cadeaukaart kan worden ingewisseld. Deze periode mag echter niet te kort zijn. Bij te korte termijnen kan het namelijk gebeuren - in ieder geval als tegen de verwachting in een discrepantie over de geldigheid van een cadeaukaart voor de rechter wordt uitgevochten - dat de te korte termijn als ongeldig wordt beschouwd. In plaats van de te korte termijn geldt dan een geldigheidsduur die overeenkomt met de verjaringstermijn. De ‘normale’ verjaringstermijn is volgens de Duitse wet drie jaar en begint met afloop van het jaar waarin de giftcard werd gekocht. Wat precies als een te korte geldigheidsduur wordt beschouwd, is echter nergens vastgesteld. Ook uit de rechtsspraak kan niet worden afgeleid welke periode te kort is. In het verleden werd weleens door rechtbanken aangegeven dat een periode van een jaar te kort is en dat de klant daardoor onredelijk benadeeld wordt. In andere gevallen, waarin een redelijke geldigheidstermijn voor het inwisselen van de giftcard is vastgesteld, kan de houder van de giftcard na het verstrijken van de termijn de giftcard niet meer inwisselen. Dit geldt in ieder geval voor het desbetreffende product waarop de betreffende giftcard betrekking heeft. In dit geval kan de houder van de giftcard echter de geldwaarde van de cadeaukaart terugvragen, eventueel met aftrek van de gederfde winst voor de ondernemer die de cadeaukaart heeft uitgegeven. Als de ondernemer weigert het bedrag uit te betalen, is volgens de Duitse wet sprake van een ‘wederrechtelijke verrijking’; immers heeft de handelaar geld voor de giftcard ontvangen. Indien echter zowel de door de handelaar vastgestelde termijn voor het inwisselen van de giftcard als ook de wettelijke verjaringstermijn zijn verstreken, heeft de klant geen recht meer op uitbetaling van de geldwaarde van de cadeaukaart. Dit geldt uiteraard ook voor cadeaukaarten die geen door de handelaar opgegeven geldigheidsduur hebben. Als handelaar lijkt het daarom het meest aangewezen om geen korte geldigheidsduur vast te stellen, maar om de wettelijke verjaringstermijn aan te houden voor de geldigheid van een giftcard. Als klant die een giftcard koopt, is het bij de overhandiging van de giftcard mogelijk nog raadzaam om erop te wijzen dat de giftcard niet voor altijd kan worden ingewisseld.
Elke ondernemer, die producten aan consumenten verkoopt, komt er vroeg of laat mee in aanraking. Een klant is niet tevreden met de artikelen die hij of zij heeft gekocht en wenst de betreffende producten te ruilen. Voor de verkoper doet dit de vraag rijzen of de klant überhaupt wel recht heeft de betreffende producten te ruilen. Dikwijls gaan consumenten ervan uit dat het vanzelfsprekend is dat zij de gekochte artikelen op elk moment, althans kort na de aankoop, kunnen retourneren en ruilen. De vraag of de verkoper verplicht is aan deze wens tegemoet te komen en de goederen om te ruilen, hangt echter af van de reden van de gewenste ruil. Indien de goederen gebrekkig zijn, heeft de koper recht op de wettelijke garantierechten (= “Gewährleistungsrechte”). In dit verband kan hij van de verkoper in eerste instantie de "nakoming” van de koopovereenkomst eisen. Dit betekent dat de verkoper het gebrekkige product dient te repareren of een product zonder gebreken moet leveren. Als dit niet lukt of economisch niet zinvol is kan de consument terugvallen op andere wettelijke garantierechten zoals het eisen van schadevergoeding en/of ontbinding van het contract. De wettelijke garantierechten vervallen doorgaans na twee jaar. Veel consumenten gaan er echter ten onrechte van uit dat ze de gekochte artikelen kunnen ruilen als ze deze gewoonweg niet “leuk” vinden. Hiervoor bestaat echter geen rechtsgrondslag. Indien een klant in een dergelijk geval het gekochte artikel (dat niet defect is) wenst te ruilen, is dit afhankelijk van de omstandigheid, of de verkoper ermee instemt. Als de verkoper weigert, kan de klant er niets aan doen. Aangezien een dergelijke situatie niet wettelijk bepaald is, maar gebaseerd is op de welwillendheid van de verkoper, zijn er ook geen specifieke termijnen hiervoor. Verkopers kunnen derhalve in beginsel vrij vaak weigeren, een product te ruilen, ook al wordt dat in de praktijk uit coulance-overwegingen niet vaak zo gehandhaafd. DNHK, Sönke Denker